Hüzün
Grootse Turkse roman over jeugdherinneringen en de stad
Orhan Pamuk, geboren in 1952 te Istanbul, wilde vroeger eerst kunstschilder worden. Zijn moeder raadde hem dat ten sterkste af. Dat was zichzelf veroordelen tot armoede. “We zitten hier niet in Parijs maar in Istanbul. Al ben je de beste schilder ter wereld, ze zien je niet staan. Je zult moederziel alleen zijn.”
Het werd de jonge Orhan Pamuk gezegd in de tijd dat hij het tekenen toch al minderde en begon te spijbelen van de universiteit waar hij een studie architectuur deed. Het boek ‘Istanbul’ eindigt met de woorden: “Ik word geen schilder. Ik word schrijver.”
En dat is wat Orhan Pamuk is geworden. Vooral zijn laatste twee romans Ik heet karmozijn en Sneeuw hebben hem internationale bekendheid en prijzen opgeleverd. Orhan Pamuk zal dus niet moederziel alleen zijn, en Turkije ziet hem wel degelijk staan, maar dit om andere redenen.
Hoewel Orhan Pamuk geen schilder is geworden, heeft hij met zijn laatste boek Istanbul wel bewezen een schilder te zijn. Istanbul werkt als een groots panorama-schilderij waar je, net als Orhan Pamuk naar de Bosporus, eindeloos naar kan staren en waar je melancholisch van wordt omdat dingen die geschilderd zijn niet allemaal meer bestaan. Het heeft donkere hoeken waar je je eigen fantasie op los kan laten, het heeft zoveel details in zich dat je steeds weer nieuwe dingen ontdekt.
Orhan Pamuk ‘schildert’ zijn stad aan de hand van verloren glorie. Istanbul, eens Byzantium en vervolgens Constantinopel (de naam die de Grieken nog steeds gebruiken voor Istanbul), was een bloeiende en welvarende stad in het Ottomaanse Rijk. Maar sinds in 1923 de republiek Turkije door Kemal Atatürk werd uitgeroepen, begon de verwestering en het verval. Ook Pamuks familie raakte in verval. De rijkdom die zijn grootvader ooit vergaarde, brokkelde beetje bij beetje af omdat zijn vader en zijn oom keer op keer failliet gingen. En net als de stad verwesterde, poogde ook zijn familie mee te doen met die trend. De oude familie-villa waar ze woonden werd platgegooid en een flatgebouw werd ervoor in de plaats gezet. Op elke etage woonde een gezin en vanuit haar etage hield de grootmoeder van Pamuk als een matriarch haar familie nauwlettend in de gaten. De flats waren westers ingericht, dat wil zeggen dat je op elke etage een piano met familieportretten erop vond, dezelfde bijzettafeltjes, vitrinekasten met porcelein, allemaal zaken die een sjieke westerse woonkamer sieren, maar enkel een visitekaartje vormden omdat de woonkamers slechts zelden werden gebruikt.
Het sleutelwoord van het boek is weemoed. Niet de weemoed die wij kennen, maar de Turkse weemoed die verwoord wordt met het Turkse woord hüzün. Wat hüzün precies betekent probeert de schrijver met zijn boek duidelijk te maken. Een soort spijt om de vergane glorie enerzijds, een soort trots en nonchalence over de nieuwe armoede die een eigen glansrol krijgt anderzijds.
Orhan Pamuk vertelt niet alleen over zijn eigen jeugdherinneringen en zijn stad, maar vergelijkt ook de schrijvers die over Istanbul hebben geschreven. Volgens Pamuk hebben de Istanbulse schrijvers de stad lang links laten liggen en zijn het vooral een aantal Westerse schrijvers die het 19de en 20ste eeuwse Istanbul met verve hebben beschreven. De beschrijvingen van Franse schrijvers zoals Gérard de Neval, Théophile Gautier en Gustave Flaubert, die allen Istanbul als een Orientaalse stad hebben bezocht, krijgen uitgebreid aandacht van Pamuk die hun visie met die van hemzelf en anderen vergelijkt. Volgens hem werden Turkse schrijvers zoals Tanpinar en Yahya Kemal zo door deze westerse literatuur beïnvloed dat ze er alles aan deden om een eigen visie op de stad te creëeren. Dan deed Resat Ekrem Koçu dat beter. Die gaf de Istanbulencyclopedie uit die vol zat met persoonlijke verhalen.
Centraal in het boek is het grote verval van de stad. Het verdwijnen van de monumenten van een groots imperium dat ten prooi valt aan een betonwoede, aan branden en aan puur verval. Prachtige houten paleizen en villa’s die ooit aan pasja’s behoorden, worden gewist van Istanbuls bodem alsof ze nooit hebben bestaan. Tussen de ruïnes van statige eeuwenoude muren en torens, rondom oude kerkhoven en verlaten villa’s en fabriekjes, ontstaan armoedige buitenwijken die door de vervallen houten huizen en afgesloten publieke waterkranen een nieuw pictoresque beeld oproepen, vooral ontdekt door Orhan Pamuk en de romantische schrijvers.
Centraal in de stad Istanbul loopt de Bosporus, die ook door de aders van Orhan Pamuk lijkt te stromen. Zijn ode aan deze levensader waarop ooit stoomschepen de hemel zwart kleurden met hun schoorstenen, de scheepsrampen die heel Istanbul uit hun bed haalden, de prachtige villa’s die ooit aan de oevers sluimerden, vooral deze beschrijvingen doen je hart sneller kloppen en doen je net als Pamuk verlangen naar die oude goeie tijd.
Istanbul is echter geen melancholisch gemijmer over een stad die niet meer bestaat. Zelfs als je er nog nooit bent geweest, krijg je de neiging meteen het vliegtuig te pakken om je onder te dompelen in het hüzün van de Istanbulers. Orhan Pamuk beschrijft niet de vroegere harems, de kruiers die gebukt gingen onder stapels huizenhoge bagage, de levendige slavenmarkten, de derwisjconventen. Al deze Oriëntaalse trekpleisters, ooit bezongen door zovele buitenlandse schrijvers, zijn mede ten onder gegaan met het Ottomaanse Rijk. Orhan Pamuk beschrijft het gevoel om in een stad te leven die langzaam aan zijn eigen ruïnes ten onder lijkt te gaan. Hij beschrijft de opstomende armoede, de opmarcherende gebouwen van de miljoenenstad, de onverschilligheid om de erfenis van een eens zo rijke beschaving. Orhan Pamuk schrijft zo fascinerend en met liefde over de stad waar hij zijn jeugd doorbracht en nog steeds woont, dat, ook al ben je er zelfs nog nooit geweest, je heimwee krijgt naar deze stad die op het randje balanceert van Oost en West.
Turkije moet trots zijn op een schrijver die in zoveel pagina’s zijn liefde uitdrukt voor deze Turkse stad en in al zijn werk probeert vast te stellen wat de Turkse identiteit is. In plaats daarvan spant Turkije een proces aan tegen de schrijver omdat hij de staat beledigd heeft door in een interview met een Zwitserse krant zich uit te laten over de genocide op Armeniërs die volgens de staat nooit heeft plaatsgevonden.
Orhan Pamuk houdt van zijn land, van zijn stad en doet er alles aan om modern Turkije in een realistisch licht te zetten. ‘Istanbul’ is het bewijs ervan. De leegte in de literatuur die rond deze stad bestond is in één keer opgevuld met een boek dat niet de toeristische hoogtepunten uitlicht, maar het gevoel om een Istanbuler te zijn: hüzün. In tegenstelling tot de jeugdherinneringen die zijn verzameld in De mysterieuze vlam van koningin Loana van Umberto Eco, een boek vol jeugdverhalen en kleurige plaatjes, geeft Istanbul met zijn sfeervolle oude zwart-wit foto’s en de meeslepende verhalen over een oude stad en een jongetje die de sfeer ervan probeert te bevatten, wel degelijk een goed inzicht in het gevoelsleven van een schrijver. Laat je onderdompelen in het schemerige Istanbul van Orhan Pamuk en je hebt het idee dat je er geweest bent.
Orhan Pamuk – Istanbul, Herinneringen en de stad (Istanbul. Hatiralar ve sehir, vert. Hanneke van der Heijden), De Arbeiderspers 2005
Leestips
Van dezelfde schrijver:
De nachten van de pest
De vrouw met het rode haar
Het museum van de onschuld
De heer Cevdet en zonen
Ik heet Karmozijn
Sneeuw
Het nieuwe leven
Spelend in Istanbul:
Tezer Özlü – De kille nachten van de jeugd
Mathias Enard – Vertel hun over veldslagen, koningen en olifanten
Jason Goodwin – De brand van Istanbul
Elif Shafak – De bastaard van Istanbul
Elif Shafak – Het luizenpaleis
Elif Shafak – De stad aan de rand van de hemel
Yasmine Ghata – De nacht der kalligrafen
Christoph Peters – Nachtweefsel
Ahmet Altan – De Secretaris
Jeugdherinneringen uit Alexandrië:
André Aciman – Uit Egypte
Jeugdherinneringboeken met plaatjes:
Umberto Eco – De mysterieuze vlam van koningin Loana
Een Hongaarse jeugd in encyclopedie-vorm:
Péter Zilahy – De laatste raamgiraf