Jan Klaassen en Katrijn
Hongaarse roman over een opstand.
Een circus in een klein stadje, met als grootste attractie een enorme, opgezette walvis, belooft het nodige vermaak. En dat krijgen we ook, ook al is het niet door de walvis, die in weze alleen maar het startsein is voor een kleine revolutie, die al tijden in de lucht hangt. Het vermaak krijgen we in de vorm van fraai geportretteerde personages, op haast groteske wijze. Neem mevrouw Pflaum, waarmee het boek begint. Het is een Hongaarse Hyacinth Bucket, die een angstaanjagende ontmoeting heeft tijdens haar treinreis op weg naar huis. Het zijn onzekere tijden waarin niets meer houvast geeft. Op wankele benen vlucht ze angstig door haar pikdonkere stadje naar huis.
De volgende persoon is alweer een vrouw, echter het tegenovergestelde type van mevrouw Pflaum. Mevrouw Eszter bezoekt mevrouw Pflaum in haar kitscherige flatje om haar over te halen tot haar partij toe te treden. Mevrouw Pflaum mag mevrouw Eszter niet en al helemaal niet haar politieke plannen. Ze bonjourt haar het huis uit. Mevrouw Eszters wraak zal zoet zijn: wonend in een krot waar de muizen op tafel dansen, door haar man uit haar fraaie huis gegooid, een troosteloze verhouding met de politiecommissaris onderhoudend, weet ze precies wat haar te doen staat als de paniek bezit neemt van de straten van het stadje en de mensen, door het circus aangetrokken, in een regelrechte opstand uitbreken.
Meneer Eszter, een muziekwetenschapper, alleen in huis, te beroerd om de straat op te gaan, gebruikt mevrouw Pflaum’s zoon Valuska, een simpele ziel, als manusje van alles. Wanneer de straten onveilig zijn geworden en zijn vrouw bij hem terug dreigt te komen, realiseert hij zich dat er maar één ding in deze op hol geslagen wereld belangrijk voor hem is: Valuska.
Valuska, de onwetende anti-held van het verhaal, voert in een kroeg vol dronken klanten een hilarische show op over hoe de maan, aarde en zon om elkaar heen draaien. Maar hij wordt ook door mevrouw Eszter als loopjongen ingezet, wat hem danig verwart. Hij beseft dat het echtpaar vijandig tegenover elkaar staat, maar durft de brutale mevrouw Eszter geen ‘nee’ te verkopen. Wanneer hij als spion tussen het vijandige volk wordt ingezet, zegent hij zijn vrijheid, die hij iets te serieus neemt, want hij komt onder invloed van een van de opstandelingen.
Het is een Kafkiaans verhaal: somberheid troef. De situaties worden uitgebreid en heel beeldend beschreven: het kost de lezer geen enkele moeite zich door dit door onheil getroffen stadje te bewegen. Krasznahorkai doet er alles aan om de onheilspellende sfeer vol te houden, net zoals de fatale gevolgen. Toch hebben we ook de indruk in een volkse poppenkast te zijn beland: het echtpaar Eszter in de rol van Jan Klaassen, die met de deegroller door Katrijn wordt achternagezeten, te midden van een volksoproer, waarbij de politiecommissaris te dronken is om wat te doen. De enige echt grimmige scène is wanneer de opstandelingen een gezin achtervolgen door de duistere straatjes.
Het verhaal kent echter wel één groot nadeel: ellenlange zinnen van wel halve pagina’s lang en betogen die regelmatig iets te ver van het verhaal weglopen en van de lezer veel geduld eisen. Zoals de hersenspinsels van mevrouw Eszter en de ingewikkelde muziektheorie van meneer Eszter, over hoe een piano te stemmen. Ze houden het tempo op en je vraagt je af wat het bijdraagt aan het verhaal.
Ik heb enkele dagen het boek even weggelegd. Maar de personages én de sfeer bleven me achtervolgen en al snel sloeg ik het boek weer open om te weten hoe alles zou aflopen. Het is gewoon een ijzersterk, maar moeilijk boek. Het laat de waanzin zien van een volksopstand en de dorst naar macht. In een tijd dat de wereld nog steeds geschokt is over de verkiezing van de Amerikaanse president Trump, is dit boek heel actueel. Want ook in het stadje, waar de orde na een nacht onlusten, moordpartijen, brandstichtingen en vernielingen weer wordt hersteld, is de macht in handen gekomen van een persoon, op wie je beslist niet zou stemmen: een intrigante van de bovenste plank.
En zo is dit verhaal over een stadje, waar op een onzekere nacht een grote walvis wordt binnengereden, als was het het paard van Troje, een onderhoudende parabel over tijden die zich eindeloos herhalen: volksopstanden en machtsmisbruikers; ze zullen altijd en overal opnieuw en opnieuw opduiken. Een fraai stukje Oost-Europese literatuur.
László Krasznahorkai – De melancholie van het verzet (Az ellenállás melankóliája, vert. Mari Alföldy), Wereldbibliotheek 2016
Leestips:
Van dezelfde schrijver:
Satanstango
Verzet, opstand en macht:
Ismail Kadare – Het dromenpaleis
Philippe Claudel – Schemering
Orhan Pamuk – Nachten van de pest
Chinua Achebe – Termietenheuvels in de Savanne
Zeg het met dieren:
Karel Čapek – Oorlog met de salamanders
Ludvík Vaculík – Cavia’s op proef
Over het donkere Oost-Europa:
Attila Bartis – Rust
Een Hongaars familie-epos vol geschiedenisboek
Péter Esterházy – Harmonia Cælestis