José Saramago – Alle namen

Kafka in Portugal

Portugese roman over een archivaris en zijn uit de hand lopende hobby.

Meneer José werkt als schrijver bij het Algemeen Archief van de Burgerlijke Staat. De hiërarchie is groot op het kantoor en de kaarten van de Levenden staan voor, maar de kaarten van de Doden maken dat het archief steeds meer moet uitbreiden, naar achteren, waar een doolhof is ontstaan en waar het risico van verdwalen steeds groter wordt.

Meneer José is een keurige niet opvallende ambtenaar, enigszins verlegen en met hoogtevrees (dieptevrees), dus hij haat het de ladder op te moeten wanneer hij bij de bovenste dossiers moet zijn. Zijn woning is een nederige stulp, aangebouwd aan het Algemeen Archief. Vroeger woonden alle ambtenaren in zulke aangebouwde huisjes, met een binnendeur die de woning met het archief verbond. Behalve meneer José’s huisje, zijn de anderen nu allemaal al opgeslokt door het Archief. Maar zoals het betaamt gaat meneer José gewoon via de voordeur van het Archief naar zijn werk, keurig in de volgorde aan welke alle werknemers zich moeten houden: eerst de schrijvers, dan de souschef, vervolgens de klerken, dan de oudste souschef en als laatste de Archivaris.

Meneer José’s hobby is krantenknipsels en gegevens verzamelen van bekende mensen. Op een dag besluit hij zomaar de kaarten van het Archief te gaan gebruiken voor zijn verzameling en opent hij de tussendeur. Dit nieuwe avontuur geeft hem het grootste genoegen, maar dan stuit hij per ongeluk op de kaart van een onbekende vrouw…

De Portugese schrijver José Saramago is gefascineerd door het gebruik van namen. Of liever gezegd, hij gebruikt ze het liefste niet. In dit boek is de enige die een naam draagt, en dan alleen maar een voornaam, meneer José. Voor de rest heten ze Archivaris, souschef, ‘de vrouw van beneden rechts’ of ‘dinges’. Volgens de auteur zelf zeggen namen niets over een persoon, of kunnen ze zelfs een onterecht vooroordeel geven. Het is beter om de mensen te noemen bij wat ze zijn of wat je wel van ze weet. Zo heeft in zijn roman De Stad der blinden ook niemand meer een naam.

Saramago is de Portugese naam van een kruid dat men vroeger at. Toen de ouders van José Saramago, dagloners op het Portugese platteland, de geboorte van hun zoon in 1922 bij de Burgerlijke Stand moesten aangeven, gaven ze een foutieve – 2 dagen later – datum op, omdat ze te laat waren en zo een boete konden ontlopen. Pas 6 jaar later, toen het gezin naar de stad verhuisde, kwamen ze er ook achter dat de ambtenaar de bijnaam in plaats van de familienaam van de vader aan het kind José had gegeven: Saramago in plaats van Sousa. Daarop besloot vader Sousa de namen niet te veranderen, maar de naam Saramago aan zijn eigen naam toe te voegen; zodoende werd de vader naar zijn zoon genoemd.

José Saramago Sousa kwam uit een arbeidersgezin, wat de inhoud van zijn boeken heeft getekend. Zijn hoofdpersonen komen altijd van de onderste sporten op de maatschappelijke ladder. Getekend door Saramago’s lidmaatschap van de Communistische Partij – ontslag en geen werk kunnen vinden – gaan zijn romans over machtsverhoudingen. Zelfs voor de katholieke kerk maakt hij geen uitzondering: in Het evangelie volgens Jezus Christus, laat hij zien dat de geschiedenis van de kleine man altijd maar weer wordt opgeslokt door de Grote Geschiedenis, zelfs door die van de kerk. Maar de kleine man moet niet buigen voor deze oppermachten: hij moet zijn eigen geschiedenis maken.

En dat doet meneer José ook. Waarom hij de beslissing nam om opeens verboden dingen te gaan doen, was hem niet duidelijk, maar toen hij die weg insloeg, ook al wist hij dondersgoed dat daar catastrofale gevolgen aan konden zitten, sloeg meneer José een weg in die hij zelf koos en kon sturen. De angst voor de grote macht, de Archivaris van het Algemeen Archief van de Burgerlijke Stand, boezemde hem steeds minder angst in: angst om op de ladder te staan, om het doden-archief in het donker te bezoeken, om in te breken, om te overnachten op een kerkhof: meneer José groeit uit tot een ware held.

Ook de macht der interpunctie lapt de schrijver aan zijn laars: lange zinnen die slechts adem geven bij een nieuwe alinea. Bij dialogen zijn het enkel komma’s en hoofdletters die de tekst van de andere persoon aangeven. Toen een vriend hierover zijn beklag deed bij José Saramago, zei deze hem: “Je moet een paar bladzijdes de tekst hardop voorlezen, dan kom je in het ritme.”

Het boek leest inderdaad een beetje stug en is van alle frivoliteit ontdaan. Eerder een stoffige indruk van deze bejaarde schrijver. Maar de liefhebbers van deze Nobelprijswinnaar zullen zeker het stofhappen voor lief nemen. Het doet Kafka-achtig aan, maar zit vol mooie wendingen en verrassingen.

José Saramago – Alle namen (Todos os Nomes, vert. Maartje de Kort), Meulenhoff 2000

Leeslinks

Van dezelfde schrijver:
Het verzuim van de dood
Memoriaal van het klooster
Hellebaarden
De tocht van de olifant