Jim Crace – Oogst

Er was eens een dorpje in Engeland…

Engelse roman over de ondergang van een klein dorpje.

Het is al weer meer dan tien jaar geleden dat ik het eerste boek van Jim Crace las: Een man, een vrouw en de dood. Wat later las ik het bijbelse Kluizenaars. Zijn eigenzinnige onderwerpen en de manier waarop hij erover schrijft is fascinerend: eenvoudig, doch krachtig en vooral heel beeldend. Nog meer boeken schreef hij, zoals De provisiekast van de duivel en De man die de wereld wilde verbeteren. En hier is dan, zoals de schrijver zelf aangeeft, zijn laatste boek: de oogst van een leven? Wil hij met dit verhaal over een dorpje dat zich moet aanpassen aan nieuwe tijden, aangeven dat hij plaatsmaakt voor een nieuwe generatie schrijvers?

Weer weet Crace in zijn verhaal een soort mystieke kracht te plaatsen, ook al gaat het om een heel normaal dorp, ergens diep in Engeland, in een tijd, lang voor onze moderne maatschappij met elektronische middelen, toen paarden nog het enige vervoermiddel waren. Het Dorp, dat geen naam heeft, ligt ergens in een vergeten hoek, waar de dorpelingen eigen regels hebben en zichzelf kunnen bedruipen. Niet veel bewoners zijn over de dorpsgrenzen geweest, en niet veel mensen komen van buiten.

Terwijl de zeisen ritmisch door het gerst zwaaiden, was daar de eerste vreemdeling, die geen ruwe landbouwhanden had, maar zachte handen waarmee hij penseel en potlood hanteerde: het was een kaartenmaker die het land kwam optekenen en men noemde hem meneer Ganzenveer. Hij veroorzaakte geen echte onrust onder de hechte gemeenschap van het dorp, maar dat deden de volgende vreemdelingen, die kort daarop in het dorp verschenen, wel.

Het verhaal is opgetekend door Walter Thirsk, een man die jaren geleden naar het Dorp kwam, er verliefd werd en trouwde. Hij kwam samen met meester Kent, die de erfgename van het dorp trouwde en zodoende de baas van de gronden werd waarop het dorp staat. Meester Kent deelt er nog altijd de lakens uit, met ferme doch rechtschapen hand. Omdat – net als Walters vrouw – zijn vrouw is gestorven, heeft zich echter een neef aangediend die de grond heeft geërfd en van plan is er schapenland van te maken.

Maar het verhaal begint tijdens de oogsttijd met twee rookpluimen. Eentje geeft er aan dat er vreemdelingen zijn gearriveerd op de velden van het dorp. Met zwarte rook geven ze te kennen dat ze een poosje willen blijven. De andere rookpluim is echter van een gewone brand: de duiventil van meester Kent staat in lichterlaaie en ook de stallen worden bedreigd. Het dorp loopt uit om de brand te blussen en al snel raken de tongen los over de oorzaak. Daar zijn de dorpelingen het al snel over eens: de vreemdelingen hebben de duiven gestolen en de til in de fik gestoken.

Walter is bij het blussen van de brand gewond geraakt aan zijn hand, zodat hij niet mee kan doen aan de rest van de oogstwerkzaamheden en niet aanwezig is bij alle gebeurtenissen die op de brand volgen. Dat weerhoudt hem er echter niet van om uitgebreid te vertellen wat hij heeft gehoord, hoe hij er zelf over denkt en wat er nog allemaal kan gebeuren.

Terwijl de dorpelingen zich massaal tegen de vreemdelingen richten, weet Walter haast wel zeker dat de daders uit eigen kring komen. Maar hoe dramatisch de situatie ook wordt, Walter noch iemand anders laat het recht gelden. Het op z’n beloop laten van de geschiedenis past in ieders straatje en ook in die van Walter: de vreemdelingen worden gestraft. Maar dit is nog maar het begin van alle narigheid. Wanneer neef Edmund – met in zijn kielzog enkele rauwdouwers – zijn opwachting maakt in het dorp en ook nog eens het paard van meester Kent sterft, krijgen de dorpelingen minder praatjes. Vooral wanneer er een heksenjacht dreigt.

Ook Walters verhaal verandert van toon, want ook hij heeft geen wortels in het dorp, zodat de dorpelingen hem niet meer vertrouwen. Begon hij het verhaal met ‘ons’ dorp, gaandeweg wordt dat ‘hun’ dorp.

En zo is dit de geschiedenis van een Engels dorpje, dat ten onder gaat aan de eeuwige wisselingen der tijden. Meer een allegorie dan een tijdsbeeld, want hoe de teloorgang in werking wordt gesteld is heel herkenbaar: mensen worden bang, sluiten de rijen tegen vreemdelingen en kiezen eieren voor hun geld.

Opmerkelijk is de rol van Walter, die duidelijk een buitenstaander is. Anders dan de dorpelingen voelt hij zich wel aangetrokken door het werk van de kaartentekenaar; hij wil goed doen, maar wil ook weer niet uit de pas lopen, dus schuift hij zijn goede daden op de lange baan; hij wil hardnekkig blijven geloven in de goedheid van de mens, ook al wordt hij daarin teleurgesteld. Wanneer het te laat is, stelt hij uiteindelijk wel één daad, als kleine wraakoefening voordat hij zijn nieuwe leven tegemoet gaat.

Crace heeft voor dit verhaal weer al zijn vertelkrachten verzameld, zoals in zijn vroegere werk, en weet de lezer van begin tot het eind te boeien met een tijdloos sprookje voor grote mensen.

Jim Crace – Oogst (Harvest, vert. Regina Willemse). De Geus 2014

Leestips
Van dezelfde schrijver:
De melodie
Een man, een vrouw en de dood
Kluizenaars
De provisiekast van de duivel
Over gesloten gemeenschappen:
Kim Echlin – Dagmars dochter
Téa Obreht – De tijgervrouw van Galina
Ron Rash – De fluitspeler
Sjón – Blauwvos
Halldór Laxness – Onafhankelijke mensen