Taalfeest uit België
Roman over de jeugd van een Belgische plattelandsjongen.
Anton groeit op op een boerderij, die niet meer als zodanig functioneert. Wanneer hij klein is wonen er buiten zijn ouders ook tantes en ooms, met allen hun eigenaardigheden.
Wanneer Anton rijp voor school is, komt zijn oudere neefje Roland inwonen. Hoewel hij het niet zo goed met hem kan vinden, kijkt hij op tegen dit oudere familielid. Op school komt hij al snel in contact met Willem, net zo’n outsider als Anton. Na wat aarzelende contacten bloeit er een vriendschap op die duurt tot de jongens gaan studeren.
Er zijn vele romans geschreven over opgroeiende kinderen. Belangrijk is niet zozeer wat er gebeurt, maar hoe de sfeer wordt weergegeven. In dit boek is het niet alleen het verhaal over Anton, maar ook het verhaal over het huis waarin Anton opgroeit. Was het huis voor hem vroeger een groot sprookjesbos met veel kamers met geheimen, met veel ooms en tantes die hem allemaal vertroetelden, terwijl Anton groter en wijzer wordt, verliezen de kamers hun geheimen, overlijden ooms en tantes en wanneer Anton tenslotte naar school gaat, blijkt het huis oud, stoffig, koud en ontdaan van vroegere glorie. Zelfs de herinneringen verbleken hierdoor en het huis, in Antons vroege jeugd een paleis, blijkt een gewone oude boerderij.
Het is natuurlijk niet alleen het ouder worden van Anton die deze metamorfose inzet. Tijd is het grootste knaagdier dat knabbelt aan het magische bolwerk. Niet alleen aan het gebouw zelf: ook de omgeving verandert drastisch: snelwegen krommen hun banen in het landschap, nieuwe bruggen vervuilen de achtertuin.
Als Anton de schoolgaande leeftijd heeft bereikt, gaat een nieuwe horizon voor hem open en betreedt hij de grote wereld. Dan beseft hij pas dat het huis, alsook zijn familie, schamel en armoedig is. De confrontatie met de andere wereld, zoals het gezin en de grote villa van Willem, zet hem pardoes op zijn plaats wat betreft zijn afkomst.
Wat betreft het persoontje Anton zelf: hij groeit op zonder veel opzien, ontdekt de seksualiteit en wordt hier wat narrig van, maar Mortier laat de jongen gelukkig zonder al te veel navelstaarderij groot worden. Het verhaal blijft zich subtiel opbouwen rond Anton, zijn ouders, zijn vriend Willem en Roland, maar ook sub-personages zoals leraren worden prachtig uit de doeken gedaan. De apotheose van het verhaal zelf is niet zo denderend, de verhaallijnen zijn misschien ook niet het sterkste punt van Mortier. De schrijvers grootste gave is zijn schrijfstijl. Erwin Mortier schildert zijn woorden subtiel, broos, zonder pompeusheid. Zijn taalgebruik is een lust voor het oog en de ziel.
Een Vlaamse uitbundigheid van woorden trekken je mee in de wereld van het Belgische platteland. Erwin Mortier kreeg dan ook terecht de Ezelsoorprijs 1999, voor zijn debuutroman Marcel, ook zo’n wervelend bal met woorden. Met zijn tweede roman, Mijn tweede huid moet hij die prijs waarmaken. Alhoewel het verhaal zeker aan het einde wat rommelt, is dit Belgische boek een must voor taal-smulpapen.
Erwin Mortier – Mijn tweede huid, Meulenhoff, 2000
Boekenlinks:
Van dezelfde schrijver:
Sluitertijd
Marcel
Opgroeien met ooms en tantes:
Eric de Kuyper – De hoed van tante Jeannot
Nog meer Vlaamse woordkunst:
Leo Pleysier – De Gele Rivier is bevrozen
Tom Lanoye – Een slagerszoon met een brilletje
Peter Verhelst – Voor het vergeten