“Ik ben de verrader in uw eigen achtertuin”
Mooie debuutroman over een Japanse familie die in Amerika geïnterneerd werd.
Nadat de aanplakbiljetten ’s nachts waren verschenen, begon de vrouw te pakken. Begon een plek voor de huisdieren te bedenken, vertelde haar kinderen dat ze de volgende dag op reis gingen. Het meisje zat in de trein en keek naar het langs vliedende landschap. Maar soms moesten de rolgordijnen naar beneden. Het jongetje was geïnteresseerd in paarden sinds ze op de renbaan hadden gebivakkeerd. Hij vroeg of ze ook wilde paarden zouden gaan zien. Ze waren op weg naar het interneringskamp in de onherbergzame woestijn van Utah.
Drie maanden na de aanslag op Pearl Harbour in 1942, tekende president Roosevelt een decreet dat alle Japanners die in Amerika leefden naar een interneringskamp moesten. Over de 100.000 Japanners werden vervolgens naar verschillende kampen gebracht en pas in 1946 weer vrijgelaten.
De ouders en grootouders van Julie Otsuka behoorden tot deze groep en hadden al hun herinneringen daaraan in een grote hutkoffer gestopt. Het nummer van de familie, #40437, stond er nog duidelijk leesbaar op: staatsvijanden hadden geen recht op identiteit, ze werden een nummer.
Het is slechts mondjesmaat dat er boeken en films over dit onderwerp zijn verschenen. Misschien schamen de Amerikanen zich erover; behalve de Quakers protesteerde er niemand tegen het feit dat families uit hun bed werden gelicht, hun huizen uit werden gezet, hun banen verloren en velen hun gezondheid. Na de oorlog was er niet alleen deze geschiedenis die moest worden vergeten. Er waren te veel mannen en zonen niet meer thuisgekomen. Amerika moest verder met zijn leven.
In een klein maar zeer krachtig geschreven boekje vertelt Julie Otsuka over een vrouw, haar dochtertje van 11 en haar zoontje van 8, die vanuit hun huis in Berkeley, California, werden getransporteerd naar een kamp in de woestijn in Utah. Haar man was al drie maanden eerder opgepakt als staatsvijand, de dag na de aanval op Pearl Harbour. Hij kwam in een kamp in Nieuw Mexico. Gedurende drie jaar waren de zwaar gecensureerde brieven de enige levenstekens van hem.
Het is niet alleen het aangrijpende verhaal, maar vooral de stijl waarin deze debuutroman is geschreven. In haast onpersoonlijke korte zinnetjes en korte hoofdstukken krijgen we impressies van het afscheid, de reis, het kamp en de terugkeer. De hoofdpersonen hebben geen naam, zij ondergaan hun lot en alles wordt beschouwend geschreven. Met een geoefend oog voor details weet Otsuka toch uitstekend al deze episodes weer te geven in een klein boekje.
We leren het witte huis in Berkeley kennen, de tuin met de rozenstruik, we snuiven het stof en de hitte op uit de woestijn, we ruiken de stank uit het huis na de oorlog. Otsuka’s stukjes doen als kleine haiku’s aan, elke keer een volgende impressie, momenten die tezamen een verhaal vertellen over een gezin dat uiteen wordt gerukt, dat gevangen wordt gezet, dat weer een nieuw leven moet beginnen. Een moeder die haar gezin bijeen probeert te houden, een meisje dat haar puberteit nadert, een jongetje dat droomt en oorlogje speelt. En een vader die wanneer hij thuiskomt, nauwelijks herkenbaar is.
Keizer Hirohito moest toegeven dat hij geen god meer was, de Amerikaanse Japanners moesten bekennen dat ze vijanden waren. Het laatste felle hoofdstuk geeft toe dat dat alles geen pretje was. Vanaf de eerste pagina wordt je door Otsuka’s stijl gegrepen. Het verhaal doet de rest.
Julie Otsuka – Toen de keizer nog god was (When the Emperor Was Divine, vert. Joris Vermeulen), De Bezige Bij, 2002
Leestips
De verhalen van de andere kant:
Bo Caldwell – Het verre land van mijn vader
J.G. Ballard – Het keizerrijk van de zon
Kazuo Ishiguro – Toen wij wezen waren