Burlesque blues uit New Orleans/span>
Amerikaanse tragi-komedie over een riant dikke man die werk moet zoeken.
Wanneer agent Mancuso Ignatius Reilly in het oog krijgt, krijgt hij een opleving: deze uitdijende kolos in corduroy broek met een groene pet en wapperende zijflappen staat wel erg verdacht voor het warenhuis op te vallen. Hij wil hem arresteren, maar omstanders joelen hem uit: Ignatius, die ogenschijnlijk geen vlieg kwaad doet, staat daar alleen op zijn moeder te wachten. Wanneer een oud mannetje Mancuso ook nog eens uitmaakt voor ‘comminisse’, en moeder Reilly beledigd haar zoon uit zijn klauwen probeert te redden, kiest Mancuso eieren voor zijn geld en arresteert hij het oude mannetje.
Deze schijnbare kleine verstoring van de rust in het bruisende, broeierige New Orleans, is het begin van een ware Ignatius-plaag en incidenten die niet alleen agent Mancuso zullen treffen.
Zo is er de schimmige nachtclub, The Night of Joy, waarvan de eigenaresse Lana Lee duistere zaakjes doet en de neger Burma Jones in dienst neemt als schoonmaker, die weigert zijn zonnebril af te zetten, want voor dat hongerloontje onder ’t minimumloon hoeft hij al dat stof niet te zien. Er werkt ook het animeermeisje Darlene die per se een nieuwe act wil instuderen met haar papegaai: dieren zijn ín.
En dan is er de firma Levy’s Broeken, waarvan de eigenaar Gus Levy zo min mogelijk te maken wil hebben met zijn zaak, maar wiens vrouw haar psychologie-cursus uitleeft op juffrouw Trixie, die allang gepensioneerd had moeten zijn, en die daarom nog steeds boos op ’t Levy’s Broeken kantoor rondsloft.
Of de hotdogkarretjes-eigenaar van Paradise Vendor, of Dorian Gray, een feestvierende homo, of de scholier George, die zaakjes doet met Lana Lee.
En uiteindelijk natuurlijk Ignatius en zijn moeder, mevrouw Reilly, die steeds meer ruzie krijgen over het werk van Ignatius, of de verderfelijke invloed die Ignatius’ vriendinnetje Myrna Minco op hem heeft, of over de kegelavonden die mevrouw Reilly er sinds kort op na houdt, of over de burgerlijke invloed van Santa, Mancuso’s tante.
Het boek is een prachtige opeenhoping van ‘idiote’ karakters, zoals de titel al aangeeft. Maar het is vooral een samenzwering tegen de held van het verhaal: Ignatius himself.
Deze grotesque moddervette figuur van rond de 30, wordt door zijn moeder uit huis gezet om werk te zoeken, zodat hij gedwongen is zich in de poel des verderfs van New Orleans te begeven. Buiten New Orleans is de wereld nog barbaarser: de enige keer dat Ignatius zich buiten de stad begaf, per scenicruiser naar Baton Rouge, was de grootste nachtmerrie uit zijn leven. Zwelgend in zelfmedelijden, is Ignatius nooit te beroerd om concessies te doen: tenslotte moet hij zich bewijzen tegenover zijn gehate/geliefde vriendinnetje Myrna, die in New York op masochistische wijze haar filosofie probeert uit te leven. Daarom bedenkt Ignatius opstanden en revoluties waarover hij haar kan schrijven, maar die helaas niet allemaal lopen zoals gepland.
Het verhaal is een hilarische opeenhoping van gebeurtenissen die uiteindelijk bijna allemaal in elkaar schuiven als één groot complot tegen Ignatius.
Het is een grote morrende klaagzang tegen de maatschappij, met vrolijke kwinkslagen naar de jaren 60. Hoewel Ignatius het leeuwendeel van deze kritiek weet te spuien, onverbloemd en op komische wijze iedereen uitscheldend, kunnen de conversaties tussen Lana Lee en Jones er ook wat van. Of het huishouden van de Levy’s. Of de brieven van Myrna Minco. In klaterende taal worden meningen over gedegenereerden, geperverteerden, verklede toeristen, agenten en ‘comminisse’ door het boek gestrooid. Het boek is een prachtige, verfrissende braakwaterval over alles dat op twee benen rondloopt én op de consumptiemaatschappij.
Maar deze dolle komedie heeft ook zijn tragische kant. Als jongen van 16 voltooide John Kennedy Toole zijn eerste (nog niet uitgegeven) roman. Rond zijn 30ste voltooide hij zijn meesterwerk De samenzwering van idioten die hij echter niet uitgegeven kreeg. Na herhaalde afwijzingen van uitgeverijen, gaf John Kennedy Toole zijn leven op en pleegde zelfmoord op 32 jarige leeftijd (1969). Pas na een heuse queeste van zijn moeder, werd het boek tenslotte in 1980 uitgegeven en kreeg het een jaar later de Pulitzer Prijs.
Daarom zullen we nooit weten hoeveel van Ignatius John Kennedy Toole in zich had. Zijn moeder ontkent iedere gelijkenis tussen het huishouden Toole en dat van de Reilly’s, maar onderzoeken wijzen uit dat de docent Toole aan de University of Southwestern Louisiana een vreemde eend in de bijt was.
Weer 20 jaar later mogen wij ons gelukkig prijzen met deze nieuwe vertaling van Paul Syrier. De rond 1980 al eerder verschenen Nederlandse vertaling schijnt veel van de glans van het verhaal afgenomen te hebben. Daarom kunnen we nu weer helemaal opnieuw genieten van dit heerlijke meesterwerk in een sprankelend nieuwe vertaling.
John Kennedy Toole – Een samenzwering van idioten, (A confederacy of dunces, vert. Paul Syrier), Vassallucci, 2000
Boekenlinks:
Komische anti-helden in Australië:
Steve Toltz – Een fractie van het geheel
Een andere comedie over Amerika:
DBC Pierre – Vernon God Little
Nog een weergaloos mooi geschreven zelfreflexie:
Dave Eggers – Een hartverscheurend verhaal van duizelingwekkende genialiteit
Nog zo’n zwaarlijvige ‘komische’ held in:
Robert McLiam Wilson – Eureka Street
Een jonge held treedt de wereld tegemoet:
Florian Zeller – De ontsnapping van Julian Parme