Magische plekken zijn onuitroeibaar
Over een oude zanger, die probeert de nieuwe tijden bij te houden.
Jim Crace is altijd al geboeid geweest door vergankelijkheid. In een vroegere roman Een man, een vrouw en de dood beschrijft hij met veel details hoe een lichaam langzaam terugkeert naar de natuur. Niets is eeuwig. In zijn vorige roman Oogst moest een heel dorp aan nieuwe tijden geloven, in deze roman is het de zanger Alfred Busi, of gewoon meneer Al, die zijn intrede doet in een nieuwe tijd. Hij woonde zijn hele leven lang in een statig, nu vervallen huis, aan het einde van de stad, aan de oceaan en daar waar de bossen beginnen. Sinds hij weduwnaar is, heeft de eenzaamheid toegeslagen en dwaalt hij door de kamers vol herinneringen. Daarom gaat hij nog graag zingen op kleine festiviteiten, om de mensen te plezieren en om zich bewonderd te voelen.
Op een nacht wordt hij aangevallen bij de provisiekast, door een dier – of was het toch een wild kind? Hij rook de sterke geur en was ervan overtuigd dat het geen dierlijke stank was. Hij wordt flink gebeten en vraagt zijn schoonzus Terine hem te komen verbinden. Hij ziet zijn schoonzus graag, een beetje te graag zelfs. Maar hij moet niets van haar zoon Joseph weten, die de stad wil zuiveren van oude gebouwen, dieren en arm volk. De wond wil niet echt helen en een tetanus behandeling brengt hem zulke erge nachtmerries, dat hij steeds minder zijn huis verlaat.
Het verhaal over de aanval, opgetekend door een journalist, werkt Joseph in de hand: een oude man zou niet meer alleen in zo’n groot huis moeten wonen en de wilde dieren moeten verbannen worden. De verteller doet flink zijn best om Joseph in een slecht daglicht te stellen.
In het tweede deel springt het verhaal enkele jaren later in de tijd. De verteller is nu een keurige jongeman. Hij is de buurman van Busi in een appartementencomplex. Ze houden elkaar af en toe gezelschap, want meneer Al kwijnt er een beetje weg: hij mag geen piano meer spelen wegens geluidsoverlast voor de buren en gaat steeds minder naar buiten. Het lijkt erop dat Joseph woord heeft gehouden: meneer Al woont nu in een luxueuze flat, met riant uitzicht op de blauwe golven.
De extravagante studente en ex-buurvrouw Lexxx is ook nog steeds de beste maatjes met meneer Al. Zij krijgt de regie in handen voor de asverstrooiing van Busi’s overleden vrouw in het Poverbos, waar de dieren, die eens van Busi’s vuilnis aten, naartoe zijn verbannen.
En zo is de cirkel weer rond: we gaan naar het mysterieuze Poverbos, waar Busi in zijn jeugd ook al een vreemd wezen meent te hebben gevoeld. Hij maakte toen de wekelijkse trip met de bakker en zijn zonen, die de resten van de bakkerij voor de dieren in het bos kwamen dumpen.
Het blijft een raadselachtig verhaal: het is niet zeker waar het speelt, ook al doet veel vermoeden dat het een mediterrane stad is waar Busi woont. Er is ook geen dikke, rechte verhaallijn: gaat alles om de oude Busi, die als een relikwie uit oude tijden is geworden, gaat het erom wie of wat Busi nu thuis heeft overvallen, of is dit weer een portret van een klein stadje dat mee moet met de tijd? Ook de vraag over welke dieren en andere wezens er in het Poverbos leven, komt telkens terug. Zijn er ook apen tussen, of neanderthalers? Nu de stad op orde is, de dieren verbannen, het Bedelbroederspark veilig, blijft er nog steeds het Poverbos, weliswaar een toeristische attractie geworden wegens alle spookverhalen, maar het heeft zijn mysterieuze uitstraling niet verloren.
De eigen vertelwijze van Jim Crace maakt dit weer tot een speciaal boek: wisselende vertellers, waaronder een alles wetende ‘wij’ houden je bij de les en een soms van de werkelijkheid vervreemde sfeer doet denken aan een geheel eigen wereld. Het is dan ook de wereld van Jim Crace, die keer op keer de lezer weet te verrassen met een nieuw verhaal, altijd totaal anders dan het vorige, de een een beetje beter dan de ander.
Jim Crace – De melodie (The Melody, vert. Regina Willemse) De Geus, 2018
Leestips
Van dezelfde schrijver:
De oogst
De provisiekast van de duivel
Kluizenaars
Een man, een vrouw en de dood
Verzet tegen nieuwe tijden:
Patrick Flanery – Gevallen land
David Guterson – Onze Lieve Vrouwe van het Woud
Robert Menasse – Kentering
Lydie Salvayre – Nobele zielen
Peter Terrin – Vrouwen en kinderen eerst
Een uitzonderlijk boek over een horror-huis:
Mark Z. Danielewski – Het kaartenhuis