Zjigoeli-man
Duitse roman over een jongen in de eerste maanden na de val van de Berlijnse muur.
Wie kent ze nog: de oude transistorradio’s die de grote bakbeesten vervingen en fleurig in menig huiskamer of keuken stonden te pronken. Stern 111 was van Oost-Duitse makelij, maar bracht ook muziek van over de grenzen. Geen wonder dat dit wonder op handen werd gedragen door de Oost-Duitsers, die van 1961 tot 1989 opgesloten zaten in een communistische staat, de Oost-Berlijners gescheiden van hun westelijke buren door een stevige muur. Zelfs het vrije radio Luxemburg stroomde zomaar hun huizen binnen met de nieuwste muziekstromingen, zoals nummers van Bill Hailey.
Toen deze staat, de DDR, in 1989 begon te wankelen, begon ook de wereld van Karl Bischoff op losse schroeven te staan. Op zijn 27ste jaar moest hij meemaken dat zijn ouders, Inge en Walter, hadden besloten naar het westen te vluchten, hun zoon achterlatend in Gera, waar hij op de auto, de woning en de garage kon passen. Karl was behoorlijk pissig – kínderen verlaten hun ouders, niet omgedraaid – en na een aantal weken pakte hij zijn vaders auto, een zjigoeli (van Russische makelij) en reed ermee naar Berlijn.
In de grote stad, aan de oostkant – Karl was nog niet zo avontuurlijk – belandde hij in een groep a-revolutionairen die huizen kraakten en stukken muur verkochten. Hij werd de Zjigoeli-man, naar zijn auto vernoemd en zette zich in om woningen te verbeteren, daar hij geleerd had te metselen.
En zo had Karl een soort nieuwe familie gevonden, geleid door Hoffi de herder, die altijd werd gevolgd door zijn geit Dodo. Er was Ragna met de grote bontmuts en een arsenaal aan werktuigen, Henry, de handelaar in stukken muur, er waren Russen en er waren hoertjes en ze waren allemaal gek op Karl. Hij kreeg een gekraakte woning voor zichzelf en later, toen hij per toeval Effi tegenkwam, het buurmeisje op wie hij al in Gera verliefd was, hielp hij haar en haar zoontje Freddie aan een gekraakte woning, wat heel makkelijk was in die tijd, daar veel Oost-Berlijners naar de andere kant waren verhuisd.
Oost-Berlijn raakte in een interbellum: tussen het strenge Oost-Duitse regime en de nieuwe westerse regels lag een stuk onontgonnen tijd – zo’n anderhalf jaar – waarin men kon doen en laten wat men wilde. Wat een heleboel jongeren ook deden: woningen kraken, kroegen openen, theaterruimten claimen, tentoonstellingsruimten maken. Centraal in het verhaal staat de Assel, een kroeg die ook daadwerkelijk bestond aan de Oranienburgerstrasse, opgericht door de groep die Karl liefdevol had opgenomen. Ze hoopten dat arbeiders uit alle windstreken elkaar daar konden ontmoeten. Van een bijeengeraapt zootje meubilair, groeide de Assel uit tot een heuse en best populaire kroeg, waarin Karl heel wat tijd achter de bar stond.
Karl moet niet alleen zijn weg vinden in de chaos van die tijd. Zijn grote liefde Effi maakt hem onzeker, net zoals de relatie met zijn ouders, die in het westen met vallen en opstaan een nieuw leven opbouwen. Zijn moeders brieven bereiken hem via het postkantoor in Gera, pas na maanden zal hij ze opbiechten dat hij naar Berlijn was vertrokken. Het kostte een reis naar Amerika voordat Karl het stappenplan van zijn ouders begreep, waarover zijn moeder maar niet ophield over te schrijven.
Karl is een innemend hoofdpersonage, ook al lijkt hij een beetje naïef: hij beweegt zich heel onzeker door de nieuwe tijd om net als iedereen zijn weg te vinden. Nog niet helemaal volwassen stoeit hij met de liefde en zijn eigenwaarde. In een omgeving die er hetzelfde aan toe is: pas langzaam kwamen er huurcontracten, werd de stroom weer gelegd en werd de menukaart van de Assel uitgebreid, net zoals de kleurrijke klantenkring.
Het was een interessante tijd, mooi in een boek gevangen door Karl, die zich eigenlijk nauwelijks bewust was in wat voor historische tijd hij zijn nieuwe leven moest plaatsen. Altijd de DDR gewend, was een verlangen naar het westen nooit aan hem besteed. Pas heel veel later toen hij het verhaal van zijn ouders hoorde, realiseerde hij zich wat vrijheid inhield voor hen die zo lang achter het ijzeren gordijn woonden. Karl was net zo onzeker als de twee jaren volgend op de val van de muur in Oost-Berlijn, wat het boek des te interessanter maakt. Met alle vreemde vogels die er neerstreken, de armoede en onderlinge solidariteit, was het een tijd waar wel meer over mag worden geschreven.
Lutz Seiler – Stern 111 (Stern 111, vert. Herman Vinckers) Meridiaan uitgevers 2022
Leestips:
Verhalen van vóór de val van de muur:
Jenny Erpenbeck – Kairos
Thomas Brussig – Het kortste stukje van de Sonnenallee
Literatuur rond Oost-Duitsland:
Juli Zeh – Ons soort mensen
Saša Stanišić – Nacht voor het feest
Judith Schalansky – De lessen van mevrouw Lohmark
Michael Kumpfmüller – Lotgevallen van een beddenverkoper