Hari Kunzru – De poseur

Britse humor met een vleugje Indiase exotiek

Prachtige saga over een halfbloed Indiaas jongetje dat kans ziet Engels te worden.

Tijdens een noodweer in 1903, als de Engelse stofbestrijder Ronald Forrester in India in de moordende hitte bomen zoekt, ontmoet hij Amrita, een aan opium verslaafd meisje op weg naar haar bruidegom in Agra. Amrita vist Forrester uit de vloedgolf en openbaart haar majestueuze naaktheid. Zij zal haar man Amar Nath Razdan nooit de afkomst van hun zoon onthullen, ook al lijkt Pran Nath met zijn parel-achtige blankheid voor geen meter op zijn vader. Alleen een dienstmeisje kent het geheim dat ze openbaart als de grote griepepidemie duizenden slachtoffers eist in India, maar ook in Europa.

Dan wordt Pran de straat opgesodemieterd, waar hij zijn leven zal moeten delen met de vele bedelaars en arme mensen die de straten van de stad Agra bevolken. De Indiase bedelaars die het rijkeluiszoontje herkennen lachen zich rot om deze halfbloed en de blanken vinden hem te kleurrijk om medelijden mee te hebben.

Maar er zijn wel degelijk mensen die belangstelling hebben voor een mooie 15-jarige jongen en zo begint het leven van Rukhsana, gevolgd door dat van Mooie Bobby en tenslotte gevolgd door dat van Jonathan Bridgeman.

De roman speelt zich af in de laatste decennia van het Britse koloniale imperium dat zich uitstrekte tot India. De oude Indiase machthebbers moesten zich plooien naar het Britse juk en moesten zodoende onderdak verlenen aan een uiteenlopende kudde Britse overheersers. In Fatehpur waren dat onder andere majoor Privett-Clampe die gek was op jongetjes en zijn vrouw Charly die verzot was op jagen. Maar ook de invloedssfeer van het decadente Europa klopte op de poorten van menig Indiaas paleis, zoals blijkt uit het leven van de broer van de Nabob van Fatehpur, Firoz, met zijn wit bepoederde coke-party’s met filmsterretjes overgevlogen uit de Franse Rivièra. Andere Britse avonturiers waren o.a. de in Bombay levende Schotse zendelingen, de schedel-onderzoekende MacFarlane en zijn vrouw die India een warmer hart dan haar man toedroeg. Wanneer het verhaal tenslotte in Engeland arriveert, krijgen we ook daar prachtige zedenschetsen van de Engelsen, zoals uit het milieu van de studenten in Oxfort.

Dit zijn de mensen van wie Pran Nath leert typisch Engels te zijn. Zo zeer Engels dat hij er later in zijn leven over struikelt. Het is in het continent Afrika waar hij op expeditie in Fotseland is, dat hij zich opeens moet beroepen op wie hij in feite is.

Het is een prachtige debuutroman van de Engelse Hari Kunzru, die net als de hoofdpersoon gemengd bloed heeft. Bekend van zijn artikelen in o.a. Mediablad Wired kreeg hij een ongewoon hoog voorschot en was zijn boek al een hype voordat het in maart 2002 werd gepubliceerd in Engeland. Geheel terecht, want het boek won hetzelfde jaar de prestigieuze Betty Trask Prijs.

Buiten de humor en de karikaturale personages van vooral de Engelse personen die het boek bevolken is het ook een relaas over gekleurd bloed hebben. Niet helemaal wit zijn en ook niet helemaal donker. Niet bij de ene groep behoren en ook niet geaccepteerd worden door de andere.

Pran Nath heeft dit al heel vroeg door en beseft dat hij zich dan maar moet voordoen als een van de twee. Als de Indiase bevolking tenslotte opstaat tegen de blanke Britten, krijgt Pran zo’n mooie mogelijkheid in de schoot geworpen dat hij geen seconde nodig heeft om te kiezen.

Het is in het diepzwarte Afrika, het lege werelddeel waarin al menige blanke zijn verstand heeft verloren, waar Pran niet zozeer wordt ontmaskerd, maar waar opeens wel de gekte tot hem doordringt van wat hij aan het doen is: hij heeft zichzelf helemaal leeg gezogen en er blijft niets anders van hem over dan een leeg lichaam.

Dat Kunzru de nodige fantasie hiervoor uit de kast trekt, blijkt wel uit het verhaal over het Fotse-volk in Afrika, dat leeft van opties, aandelen en Gofo, met als prijs prinses Neshdaqa.

Het verhaal zet op een heerlijke manier Good Old England te kijk, heeft de nodige humor en zit boordevol leuke fantasie.

Hari Kunzru – De poseur (The impressionist, vert. Ronald Jonkers) Podium, 2002

Leeslinks
Van dezelfde schrijver:
Mijn revoluties
Coyote
Nog meer over India en zijn Britse overheersers:
Githa Mehta – Raj
Over blanke overheersers in Ceylon:
Karen Roberts – De bloemenjongen
Romans over gekleurd zijn in Engeland:
Zadie Smith – Witte tanden
Hanif Kureishi – De Boeddha van de buitenwijk
Niet-blank, niet-gekleurd:
Kim Scott – Benang, uit het hart
Viet Nanh Nguyen – De sympathisant
Eduardo Halfon – De Poolse bokser