Bart Koubaa – Het leven en de dood van Jacob Querido

De Hollandse Tuyn

Belgische roman over een joodse koopmanszoon in Nederlands-Brazilië.

David Layton schreef in zijn roman The dictator over een vergeten kolonie joden in de Dominicaanse Republiek. Nathan Englander’s bijna hilarische boek Het Ministerie van Buitengewone Zaken speelt rond een groep criminele joden in Buenos Aires, Argentinië. En hier is Bart Koubaa die een boekje openslaat over Nederlandse joden die zich in de 17de eeuw vestigden in Recife, Brazilië, om er suiker te verhandelen.

We kennen allemaal De Zilvervloot, maar Suikerschepen is een bijna onbekend begrip. Koubaa liet zich inspireren door een oud-Hollands schilderij van Hendrick Vroom waarop een koopvaardijschip, De Hollandse Tuyn, terugkeerde uit Brazilië. Zo kwam Koubaa op het verhaal van een 17-jarige telg uit een rijke, joodse koopmansfamilie in Amsterdam, die naar de tropen werd gestuurd om een daar wonende oom met een suikerplantage te helpen.

Jacob Querido wist niets van de tropen. Hij had wel eens plaatjes gezien van de overvloedig groene jungles en van inboorlingen die mensen aten. Dus hij was er niet helemaal gerust op wat hij in Recife zou aantreffen, temeer daar zijn oom alarmerende berichten had gestuurd over afgebrande molens en suikerrietvelden.

We vallen midden in een klein stukje Nederlandse geschiedenis: een stuk van dat immens Zuid-Amerikaanse land, van Sao Luis tot Salvador, vormde van 1630 tot 1654 Nederlands-Brazilië, geregeerd vanuit Recife in Pernambucco. Het was de West Indische Compagnie die de Portugezen verdreven om er handel te kunnen drijven. In 1654 lukten het de Portugezen het gebied terug te winnen.

Onder Portugees bewind, verstrengeld met de Spaanse inquisitie, was het joden verboden hun godsdienst uit te oefenen. Toen de Nederlanders er aan de macht kwamen en die regels versoepelden, spoedden veel joden zich naar het land van ongekende rijkdom, waar nog veel viel te verdienen. Het waren vooral suiker en verfhout (een Braziliaans houtsoort gebruikt om verf te maken) die heel wat geld opbrachten, mits de schepen weer veilig Europa wisten te bereiken. Schepen werden regelmatig belaagd door vijanden, vielen ten prooi aan slecht weer of hadden problemen met vers voedsel aan boord (scheurbuik).

Het is in deze woelige tijd dat Jacob Querido aankwam in Recife. Hij voer erheen op de Gouden Salamander. Zijn reis werd bemoeilijkt door perioden van windstilte en de akelige dood van een oude jood deed zijn geloof in de Nederlanders diep kelderen. De oude man bleef door zijn hoofd spoken.

Bij zijn oom aangekomen, bleken Recife en de plantage helemaal niet zo primitief als gedacht. Jacob wende al snel aan het leven tussen de slaven en de handelaren en gehoorzaamde zijn oom om als jood niet te veel op te vallen. Hij werd verliefd op slavin Musoke en zo had Jacob Querido best een mooi leventje, terwijl de familie in Amsterdam het niet zo goed verging. Jacob’s vader smeekte hem daarom om terug te komen, maar Jacob had het te goed naar zijn zin om terug te keren.

Het waren schimmige tijden, waarin allerlei partijen tegenover elkaar stonden, maar er in het geniep heel wat zaken werden gedaan. Je had ontsnapte slaven die een bende vormden met andere opstandelingen en soms samenwerkten met de Portugezen tegen de Nederlanders. Je had de joden die probeerden zo onopvallend mogelijk te leven, hun tradities volgend, maar er ook in slaagden een eerste synagoge te bouwen. Het was een welvarende tijd voor smokkelaars, aan wie de West Indische Compagnie ook heel wat verdiende.

Bart Koubaa is er niet helemaal in geslaagd om te beschrijven hoe alles toen in elkaar stak. Dat de opstandelingen een gevaar vormden, mag duidelijk zijn, maar hoe de vijandelijkheden tussen joden, Portugezen en Nederlanders precies in elkaar staken, is wat vager. Ook al geeft hij een levendige beschrijving van het leven daar – de kroegen, de woning met paradijselijke tuin van de regent Maurits, de bouw van een brug – er rollen te veel namen, functies en gebeurtenissen van de bladzijden, zonder politiek kader.

Tussen al die historische feiten komt Jacob Querido niet heel goed uit de verf. Reeds bij de dood van de oude Jood werd er een zaadje van opstand in hem geplant. Na de dood van zijn oom raakte hij vereenzaamd, gebruikte de lokale drug kitshaara en hechtte zich aan een rode kater. Niet zeker van zijn afkomst, zich afzettend tegen zijn vader die hem naar Brazilië had gestuurd, steeds meer walgend van de slavernij, ontkiemt ook in hem revolutionair zaad. Het verhaal kent een verrassende wending.

Het is interessant dat deze kleine historische episode even in het voetlicht wordt gezet, maar Koubaa lijkt teveel de geschiedenis te volgen en te weinig aan zijn hoofdkarakter te werken, zodat het leven van Jacob Querido dreigt te verdrinken in de historische kant van het verhaal. Je ontkomt niet aan een vergelijking met het boek De niet verhoorde gebeden van Jacob de Zoet van David Mitchell, over een man die werkt op een Nederlandse handelsmissie in Japan. Ook Mitchell liet zich, na tal van literair vernieuwende boeken, door de geschiedenis verleiden en schreef een net indrukwekkender historische roman dan Koubaa deed.

Mitchell stapte vervolgens over op fantasie-verhalen. Welke kant gaat Koubaa op? Zijn verhaal over Jacob Querido is interessant en leest plezierig, maar ik blijf terugverlangen naar de stijl van enkele van Koubaa’s oudere boeken, zoals Een goede vriend, waarin hij Mitchell naar de kroon stak met literaire verrassingen.

Bart Koubaa – Het leven en de dood van Jacob Querido, Querido 2019

Leeslinks
Van dezelfde schrijver:
Ninja Nero
Een goede vriend
Lucht
Het gebied van Nevski
Over Japanse handelsmissies:
David Mitchell – De niet verhoorde gebeden van Jacob de Zoet
Alan Spence – De drijvende wereld
Over verre joodse kolonies:
David Layton – The dictator
Nathan Englander – Het Ministerie van Buitengewone Zaken