Arno Camenisch – Sez Ner trilogie

Schilderen met woorden

Een Zwitsers drieluik over een dorp in de Alpen.

Toevallig las ik na Driemaal bij dageraad van Alessandro Baricco weer een trilogie: de Sez Ner trilogie van de Zwitserse schrijver Arno Camenisch (de delen zijn eerst één voor één gepubliceerd). Misschien komt het omdat Baricco’s mr Gwyn zijn pen als penseel ter hand had genomen om portretten te schrijven, dat ik ook bij dit boek meteen aan schilderijen moest denken. Camenisch heeft weliswaar geen personen geportretteerd, maar een dorp in zijn geboortestreek Graubünden. En wauw, wat een intrigerend en mooi drieluik heeft deze duidelijk begaafde schrijver neergezet.

Camenisch’ verhalen lijken, net zoals die uit Baricco’s Driemaal bij dageraad, zo te zijn weggekaapt uit een film of een roman. Het zijn echter verhalen die zijn gevormd door kleine anekdotes van een aantal regels, waardoor je een levendig impressionistisch beeld krijgt van het leven in de Zwitserse Alpen.

Sez Ner is het eerste deel en speelt boven op de alp, een van de hellingen van een Zwitserse berg, waar veehoeders gedurende de zomer wonen. De hoofdpersonen zijn de kaasmaker, de knecht, de varkenshoeder en de koeherder. De kaasmaker lijkt de baas en de twee herders zijn simpele boerenknechten. De vier mannen leven behoorlijk geïsoleerd en zijn op elkaar aangewezen. Hun leven tussen de dieren is simpel en hard, maar niet gespeend van humor, want de herders houden wel van een geintje en zijn niet altijd bereid om naar de pijpen van de kaasmaker te dansen. Naast de veraf wonende boeren die regelmatig een pintje komen drinken, komen er ook toeristen, waarvan de mannen een niet al te hoge pet op hebben en dat zal de lezer dan ook weten.

Het tweede deel werd al eerder gepubliceerd onder de naam Achter het station. We zien het dorp onder de Alp door de ogen van twee jonge broertjes, die konijnen houden, regelmatig lekker ouderwets kattenkwaad uithalen en op geniale wijze enkele van hun dorpsgenoten beschrijven. Zo leren we o.a. over dorpsdichter Gion Bi die meer achter de schrijverstafel zit dan in zijn winkel, over mevrouw Muoth en haar gevaarlijke rijgedrag in haar vw-kever, over buurvrouw Marina die zwart werkt en naar Italië emigreert, over Tat die hen aan het werk zet en stiekem rookt, over de gevatte oude Tatta en over hun tante die de dorpskroeg Helvezia bestiert. De avonturen van de broertjes zijn een Dik Trom-verhaal waardig en zorgen voor heel wat leven in de brouwerij.

Het derde deel is heel toepasselijk getiteld De laatste en het speelt in de dorpskroeg Helvezia. Buiten regent het pijpenstelen, wat voor de tijd van het jaar (het is winter) geen goed teken is en het lijkt er op dat het Laatste Oordeel is geveld en elk moment de Alp naar beneden kan storten. Maar daarvoor zijn ze in Helvezia niet bang. Wel zijn ze zich ervan bewust dat Helvezia zijn deuren weldra zal sluiten. Het handjevol klanten springt in hun conversaties van de hak op de tak, gesprekken vol weemoed en herinneringen, over de doden, mensen die het dorp verlieten, over rampen en vrolijke gebeurtenissen. Er is tante die de boel bestiert en regelmatig krantenartikelen van vroeger te voorschijn haalt om data en feiten te bewijzen tijdens een discussie, er is Sylvia aan de toog, die zich volgiet met caffefertic en cognac, Alexi die tot grote verontwaardiging van de anderen geen alcohol wilt drinken, Luis en Otto die hem keer op keer toch een pul bier voorzetten, er is de slaapwandelende en dementerende oma die af en toe voorbij schuifelt en nog wat klanten die in- en uitlopen. Ook in dit deel worden stevige plaagstoten uitgedeeld. Via de onderhoudende gesprekken raken we heel wat aan de weet over het dorp dat vecht tegen de tand des tijds.

Wat opvalt is dat de verhalen uit korte anekdotes bestaan en dat de taal doorspekt is met het lokale Reto-Romaans. Het Rätoromanisch wordt niet altijd vertaald, dus hardop lezen kan helpen en zal je menigmaal doen versteld staan van zijn eenvoud. Het Reto-Romaans lijkt van verschillende talen wat te hebben geroofd en is beslist interessant te noemen.

En dan is het opvallend hoeveel er wordt gedronken én gerookt, speciaal in het eerste en derde deel. Het is niet duidelijk in welke tijdsduur het laatste deel zich afspeelt, maar wanneer je de geserveerde drankjes en opgestoken sigaretten al lezende zou afturven, dan zouden de klanten van Helvezia toch al snel ladderzat onder tafel moeten liggen, net zoals de boeren in het eerste deel wel eens lallend aangetroffen kunnen worden na een fiks drankgelag. Gelukkig lijden de gesprekken er niet onder en gaat men dapper door met herinneringen ophalen.

Wat ook opvalt is dat de sigaretten en sigaren vaak bij merknaam worden genoemd: tante rookt Mary Long, Sylvia Select, Gian Baretta komt met een Brissago in de mond de kroeg binnen, Rössli sigaren worden gerookt en nog vele andere merken. Ook de drank wordt niet altijd zonder naam geserveerd, zoals een flesje Quintin. Hoe de radiotransistor met geknakte antenne van de Alp via het dorp in Helvezia is beland, is een raadsel, maar wel een van de voorwerpen die in alle drie de verhalen stilletjes op de achtergrond prijkt.

De drie verhalen vormen een schitterend drieluik van een bergdorp in Graubünden; niet alleen zijn de korte anekdotes sfeervol en beeldend, ze zijn bijzonder onderhoudend en kleurrijk. De stijl van kleine anekdotes leent zich bijzonder goed voor het doel om een levendig schilderij te schrijven van een nogal grauw leven: op de Alp tussen de dieren is niet alles schoon in de primitieve alpenhut, in het dorp is voor kinderen niet veel te doen en een kroeg in zijn laatste dagen is ook niet het vrolijkste onderwerp. Het is een weergaloze stijl om de botte, maar diervriendelijke boeren op de berg te beschrijven  en kinderen met hun zogenaamd onschuldige verhalen. Verder heb ik nog nooit zo’n onderhoudend stuk gelezen over een stelletje kroeglopers, die tussen het sigaren of sigaretten paffen en het legen van hun glazen, flesjes en asbakken, er maar op los kletsen.

Baricco heeft met Driemaal bij Dageraad een mysterieus, haast surrealistisch drieluik gemaakt, de Sez Ner trilogie van Camenisch is een imponerend impressionistisch drieluik. Lijken de personages van Baricco te zijn weggelopen uit een Film noir, die van Camenisch doen denken aan naïeve schilderkunst, waar op sommige doeken veel dorpelingen aan het werk zijn afgebeeld, met in de hoekjes de dieren. Baricco is zorgvuldig met zijn woorden, maar ook Camenisch schrijft geen woord te veel, ondanks dat er veel pakjes sigaretten doorheen worden gejaagd. Juist die repeterende gebaren van een sigaret uitdrukken, een nieuw pakje openen, een glas neerzetten of in één teug legen, geeft vooral het sluitstuk van de trilogie een niet te evenaren realiteit. Dit is een prachtig stuk proza over gewoontes die weldra herinneringen zullen zijn, over herinneringen die in mythes zullen veranderen.
Arno Camenisch steekt met zijn Sez Ner trilogie Alessandro Baricco naar de kroon.

Arno Camenisch – Sez Ner trilogie (Sez Ner, Hinter dem Bahnhof, Ustrinkata, vert. Miek Zwamborn), De Bezige Bij 2013

Leeslinks:
Over een ander Zwitsers dorp en hun berg:
Charles-Ferdinand Ramuz – De grote angst in de bergen
Over Zwitsers en hun koeien:
Beat Sterchi – Koe
Lukas Maisel – Tanners erf
Over het harde leven in een Oostenrijks bergdorp:
Rosina Lippi – Hofstede
John Wray – De rechterhand van de slaap
Huiveren in de Alpen:
Thomas Willmann – Het duistere dal